moe·de·loos (bijvoeglijk naamwoord; moedeloosheid)
1 somber doordat men de hoop heeft verloren
—————
Gisteren stond ik bij de bloemist, stug twéé moederdagboeketten. Met twéé kaartjes. Thuis schreef ik ‘ik mis je zo lieve mama’ op het ene kaartje, hing het aan de ene bos bloemen, zette die in een vaas en zette het boeket neer. Naast haar urn. Had ik dat vorig jaar verwacht toen ik mokkend over commercie een boeket uitzocht? Nee, toch niet helemaal.
Met moederdag zat ik altijd bij mijn mams. Altijd.
Nu zat ik bij lief zijn moeder, en het was best gezellig om me heen. Om me heen, want diep van binnen, was ik nooit eerder zo alleen.
Moederdag. Het heeft ineens een hele andere betekenis.
Dag. Moeder. Dag.
Confronterende dagen… bah.
Ik kan het me helemaal voorstellen, bij deze krijg je een virtuele knuffel van me…
Niet tof hè. Je hebt aan haar gedacht, en bloemen gebracht. Meer kon je niet doen!
😉
Voor mij was er destijds een stiefmoeder en later kwam daar een schoonmoeder bij maar dat is niet ’t zelfde.
Een knipoog omdat ik weet dat die dag niet meer hetzelfde is.